Meditatie, 9 oktober
De kus
“Je kan niet een kus geven en daar tegelijk over nadenken” Deze uitspraak van prof. C.S. Kilby illustreert niet alleen de tegenstelling tussen “hart” en “hoofd”. ( Hart staat dan voor gevoel, ervaring en hoofd voor het na-denken). Maar het illustreert ook de tegenstelling tussen de onmiddellijke ontmoeting en het reflectief en achteraf na-denken over de relatie.
Daar zit ook een mooie parallel in ten opzichte van ons geloof. Ons geloof bestaat niet uit het aannemen van een aantal waarheden over God maar uit een relatie met Hem. Gods liefdegebod (het eerste ) veronderstelt relatie van subject tot subject, van persoon tot Persoon. De weg om God als object ( als voorwerp, dogma, idee, abstractie, levensbeschouwing of energie etc. ) te leren kennen lijkt daarmee afgesloten. We kunnen God alleen ontmoeten van hart tot hart.
In mijn eigen gebed merk ik wel eens dat ik ga nadenken over wat ik aan het doen ben, maar het lijkt er dan op dat ik dan uit de relatie stap. Dat frustreert mijn gebedsleven en het geeft verwarring. Op het moment dat ik durf opgaan in de ontmoeting met God voel ik me gedragen, soms aangesproken, maar ook geliefd en welkom en ervaar ik inspiratie en een nieuwe kijk op omstandigheden en mezelf.
In een relatie spelen alle aspecten mee om het goed te houden; wil, gevoel, verstand, intuïtie. Vandaar dat het eerste (liefde)gebod stelt dat je van God moet houden met heel je hart, heel je ziel en al je verstand. Dus geen pleidooi voor het een of het ander. Nadenken over je geloof is natuurlijk prima, (dat doe die ik ook graag en veelvuldig) zolang we de relatie met God maar voor ogen houden.
Een objectieve bewijsgrond voor het bestaan van God wordt ondertussen door velen gewenst en het zou in ieder geval een welkome bemoediging zijn voor ons geloof. Het ontbreken van bewijs wordt soms als pijnlijk ervaren en lijkt ons geloof wankelmoedig te maken.
Ik vrees echter dat die wens ijdel is. De wetenschappelijke methoden sluiten bij voorbaat uit dat er een conclusie getrokken kan worden dat God bestaat. Het moet immers waarneembaar, meetbaar, herhaalbaar, verifieerbaar en onomstotelijk zijn. Door deze vorm van bewijsvoering kan er per definitie nooit een conclusie worden getrokken dat God bestaat. Wetenschappers die beweren dat God niet bestaat doen geen wetenschappelijke uitspraak maar een geloofsuitspraak. Uit de grond van haar aard kan de wetenschap hierover geen uitspraken doen. Ook over de zin of de waarde van het leven of moraal kan de wetenschap geen definitieve uitspraak doen en waar ze dat wel doet houdt ze op wetenschap te zijn en betreedt ze het terrein van geloof/levensbeschouwing en filosofie. Ook wetenschappers zijn aangewezen op “geloof”(-s veronderstellingen) als het gaat om de meest wezenlijke dingen van het leven.
Ik kwam een mooie uitspraak tegen van een Franse schrijfster: “vertrouwen is het meest ontroerendste deel van de liefde”. Toegepast op ons geloof kunnen we blijkbaar van God houden door ons vertrouwen aan Hem te schenken.
Peter Dijkstra