Meditatie, 27 november

Hoop

Altijd als het advent is moet ik even denken aan de Heliand, een oud gedicht (uit c.a. 825) over het leven van Jezus. Het is een evangelieharmonie (een samenvoeging van de vier evangeliën, als in een kinderbijbel), gemaakt voor de prediking aan de Saksen die onze streken bewoonden. Die doelgroep zie je terug in hoe het verhaal van Jezus verteld wordt. Bij zijn geboorte vind je weinig over nederigheid: de schamele stal wordt niet genoemd, maar Jezus wordt geboren in de ‘burcht van David’. De verteller besteedt veel aandacht de ‘schitterende sieraden’ waarmee Maria haar zoon omhangt. Het gaat hier immers om Gods zoon, de heerser van hemel en aarde, de ‘krachtigste der koningen’. Het was voor predikers belangrijk om Jezus voor te stellen als een soort superieure Germaanse krijgsvorst met dappere volgelingen, wilden ze de trotse vechtersbazen-Saksen aan boord krijgen. Dat de geboorte van Jezus eigenlijk ging over nederigheid en kwetsbaarheid kwam later wel een keer, daar waren ze nog niet aan toe.

Wij zijn inmiddels wel vertrouwd met die boodschap, maar vervolgens vraag ik me altijd af: wat betekent Jezus dan voor ons? Advent is een tijd van hoop, maar waar hoop ik eigenlijk op? Vaak is hoop de verwachting dat er iets goeds of moois zal gebeuren. Lang beleefde ik de hoop van advent een beetje als de komst van het vaccin nu: je weet dat het komt, alleen nog niet wanneer, en als het er dan eindelijk is, zal het leven weer goed zijn. Zoals ik vroeger hoopte dat ik mijn gewenste cadeautjes voor Sinterklaas of mijn verjaardag kreeg (die viel in dezelfde week, dus dubbel kans), en dat ik dan gelukkig zou zijn. Later veranderden die wensen wel wat, ze werden vooral minder materieel – misschien omdat ik dat nu zelf in de hand heb. Ik hoop nu op andere dingen die ik niet zelf kan bewerkstelligen: aangenomen worden voor een baan, dat degenen van wie ik houd nog lang in leven blijven, en dat we gezond en gelukkig zijn.

Zulke hoop kan ook heel wrang uitpakken, want vaak gebeurt natuurlijk niet wat je hoopt, hoe graag ik me dat soms ook voorspiegel, of mezelf de illusie voorhoud dat alles altijd nog goed kan komen. Sommige mensen van wie je houdt verlies je veel eerder dan je wilt, en niet voor elk gemis is een vervanging. Niet alle ziektes zijn te genezen, niet elk ongeluk gaat aan je voorbij. Sommige mensen, ook in mijn directe omgeving, sterven oud, eenzaam en ongelukkig, beschadigd en teleurgesteld door het leven. Dat is even triest als reëel en ik vind het moeilijk om bij stil te staan. Het maakt dat het idee van hoop als wachten op iets moois waardoor alles goed zal komen eenzijdig lijkt. Misschien zelfs naïef, alsof je jezelf iets voorspiegelt. Voor sommige mensen is het leed zo groot dat zelfs het idee dat God uiteindelijk alles goed zal maken, voelt als te makkelijk, een stoplap, misschien zelfs als een goedkope belofte (al durven ze dat misschien eerst niet toe te geven). Er is niet altijd voor iedereen troost in leed of verdriet. Voor hen wordt hoop een roep in het luchtledige: als het leven hoopvol is, waar is die dan? Soms lijkt het zozeer niet de kloppen, dat de belofte van hoop het verdriet extra wrang maakt.

En waar moet ik op hopen? Niet alles wat ik wens, pakt zo goed uit als ik hoopte (de baan, de verhuizing, de nieuwe stap). Ook nu met het vaccin: ik spiegel mezelf voor dat de wereld weer normaal zal zijn als het er is, dat we het leven zullen oppakken en alles verder zal gaan, dat we misschien zelfs iets bewuster met elkaar en de planeet omgaan – en tegelijk temper ik soms de verwachtingen om niet gedesillusioneerd te raken. Ten tijde van Jezus’ geboorte hoopten veel mensen in Israël dat er een Messias zou komen, die het land zou bevrijden van de Romeinen, en een nieuw koninkrijk van God zou stichten. Simeon en Anna zongen dat de belofte van God aan zijn volk eindelijk was ingelost. Nu was het kind gekomen waarop ze hoopten, en dat zou alles anders maken. De boodschap van Johannes de Doper, en later die van Jezus zelf, vond grote weerklank, de mensen zagen het helemaal voor zich. Maar toen Jezus uiteindelijk niet die koning bleek maar als een misdadiger ter dood werd gebracht, dropen veel van zijn enthousiaste volgelingen af, en gingen over tot de orde van de dag. Ook vandaag is God vaak niet degene die de dingen zo maakt als we graag zouden zien, en voor veel mensen lijkt hij zo ver weg dat ze hem niet meer kunnen vinden.

Daarom, dacht ik, moet ik misschien ook anders naar hoop kijken. Misschien moet niet alleen datgene waarop ik hoop volwassener worden, maar ook mijn idee van wat hoop is. Het kan niet alleen zijn verwachten dat er iets positiefs zal gebeuren, en dat de wereld dan goed zal zijn – een vaccin, en vervulde wens, of zelfs dat God uiteindelijk alles goed zal maken. Ik probeer niet alleen hoop te ontlenen aan verwachtingen voor de toekomst, maar ook in het nu: als iets waar ik me aan vastklamp, omdat het troost biedt zonder dat ik het kan zien, of zonder dat ik het begrijp.

Hopeloosheid kan soms een aanklacht zijn: sommig lijden lijkt uitzichtloos, en de belofte dat alles ooit wordt goed gemaakt lijkt dan extra wrang. Maar die wrangheid raakt aan de diepte van het bestaan: zolang je die voelt is er hoop mogelijk. De hoop van advent is dan voor mij: God komt in een uitzichtloze situatie ter wereld, in het kleine en het kwetsbare. Datgene wat zichzelf niet verdedigen kan, dat zichzelf moet overschreeuwen om staande te blijven, wordt niet onder de voet gelopen, maar dat is de plek die God kiest om zich te laten zien. Niet als de deus ex machina die alles als bij toverslag zal omkeren, maar juist in het licht dat door het gebrokene, het lijden en het verdriet heen schijnt.

Arend Elias Oostindiër