Meditatie, 23 oktober

Credo

Ik heb lang uitgesteld belijdenis te doen, omdat het voelde als een examen. Zo moest je de goede antwoorden op de grote vragen uit je hoofd leren. Ik heb niet meer de hele Heidelbergse Catechismus gestampt, maar bepaalde zondagen eruit waren cruciaal. Geloven was voor mij, in de woorden van C.S. Lewis: vasthouden aan dingen die je ooit met je verstand hebt geaccepteerd, ondanks je veranderlijke gevoelens. Belijdenis doen voelde als je achter iets scharen dat iedereen met zijn verstand had geaccepteerd. Alsof er een grote gemene deler was, waar alle gemeenteleden het over eens waren, en wat toch wel het minste was wat je moest geloven om volwaardig mee te kunnen doen. Zo werd de belijdenis niet het uitspreken waar je je aan toevertrouwde, maar eerder een instrument van binnen- en buitensluiten: een scheidslijn tussen wie er echt bij hoorde en wie niet.

Dit vond ik erg ingewikkeld. Veel dingen die met grote stelligheid in de belijdenisgeschriften stonden, wist ik helemaal niet zo zeker. Ik kon de dominee op catechisatie niet zomaar alles nazeggen. Uiteindelijk zijn er veel dingen die je niet kunt weten of die niet te volgen blijven. Om dan maar steeds te roepen: ik geloof het toch, voelde als jezelf overschreeuwen. Op zo’n manier belijdenis doen leek de schijn ophouden: iets anders zeggen dan wat je in je hart dacht. Lange tijd ging me dat te ver.

Aan de andere kant voelde het ook niet kloppend om geen belijdenis te doen. Ik wilde niet aan de zijlijn blijven staan, en was niet onverschillig. Het was vooral allemaal zo onduidelijk. Ik hoopte er op een dag achter te komen wat ik precies geloofde. Alleen liet dat moment nogal lang op zich wachten. Toch stond voor me vast dat ik geloven belangrijk vond. Ik vond dat dat uiteindelijk doorslaggevender moest zijn dan iets wat je misschien niet helemaal zeker weet, of waar je vraagtekens bij hebt. Dus ik deed belijdenis. Maar toch bleef er iets knagen.

Later ontdekte ik, dat het gevoel dat ik had bij belijdenis – een examen, een mechanisme van erbij horen of buitensluiten – oude wortels heeft. Het zit al in een van de oudste geloofsbelijdenissen, die van Nicea. Om veel redenen is dit een prachtige belijdenis. Het is de oudste die bijna alle kerken in de wereld delen, die zondag aan zondag over de hele wereld wordt uitgesproken, en ons met christenen over de hele wereld verbindt. Maar er is ook een andere kant. Zoals elk gedeeld idee dat een groep verbindt, sluit een belijdenis ook mensen buiten (en soms zelfs met dat specifieke doel).

De geloofsbelijdenis van Nicea werd opgesteld in 325, in een context van een conflict binnen de kerk over de goddelijke natuur van Jezus. Volgelingen van Arius beweerden dat Jezus aan het begin der tijden door God geschapen was, en dus een begin had – terwijl God de vader er altijd al was geweest. Voor anderen was dit onacceptabel. Zij hielden vol dat Jezus, net als de vader, geen begin had, maar even eeuwig en goddelijk was als God de vader zelf. Dit zie je terug in een aantal specifieke formuleringen in de belijdenis: ‘God uit God, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God. Geboren, niet geschapen, één van wezen met de Vader.’ Dit allemaal om te benadrukken dat Jezus dezelfde goddelijke status had als de vader. Zo werkte de belijdenis om het goede geloof te definiëren. Wie zich hieraan hield, kon zich christen noemen en deelnemen aan de sacramenten. Anderen werden uitgesloten, soms zelfs verbannen en vervolgd als ketters. Nogal heftig, dat christenen juist hun medebroeders en -zusters zo hevig bestreden om zo’n toch vrij technisch detail.

Zo zie je dat elke belijdenis een product van zijn tijd is. Soms wordt een belijdenis opgesteld om de scheidslijn te trekken tussen wie het ‘juiste’ geloof aanhangt, en wie niet. Maar je ziet ook dat sommige elementen later, als het stof is opgetrokken, minder een rol spelen. ‘Een van wezen’, dat is voor ons niet het belangrijkste issue, cruciaal om op te nemen in een belijdenis – omdat het een denkwereld van toen reflecteert, die niet meer de onze is. Andere elementen worden belangrijker. Geloof is niet statisch, bestaat niet uit het herhalen van in beton gegoten waarheden. De wereld verandert, ons denken verandert, onze blik op de wereld ontwikkelt zich, en daarom is het goed dat je af en toe een nieuwe taal ontwikkelt, of nieuwe perspectieven zoekt. De traditie is altijd in beweging geweest, en dat kan niet anders als het geloof iets levends is.

Ik schreef in mijn vorige stukje: ik denk niet dat je kunt kiezen iets te geloven. Iets maakt indruk op je, of niet. Daarom vond ik het mooi om nog een andere betekenis van belijden, of geloven, te ontdekken. In belijden zit bij ons een duidelijke, beetje protestantse, weerklank van het doen van een kennisclaim. Je wordt gevraagd om met je verstand te erkennen hoe het zit, voor tijden van emotionele instabiliteit (zoals bij Lewis). Maar een tijdje geleden las ik dat het oudere woord voor belijdenis, het credo (‘ik geloof’), een bredere betekenis heeft die niet altijd bij ons doorklinkt. Middeleeuwse theologen interpreteerden credere niet alleen als ‘zeker weten’, maar ook als: je hart geven (cor dare = ‘hart geven’). Hetzelfde geldt voor het Griekse woord voor geloof dat in het nieuwe testament wordt gebruikt, pistis. Het betekent niet alleen geloven als iets voor een feit houden. Het woord drukt ook uit dat er verbinding is tussen zeer uiteenlopende dingen: mensen, tradities, handelingen, of feiten. Geloven heeft dan niet alleen betrekking op ideeën van bewijs, maar ook van betrouwbaarheid, trouw, loyaliteit, commitment en vertrouwen.

Normaal ben ik niet zo van de haarkloverijen over de precieze betekenis van een oud woord, die dan een betere nuance moet leggen. Deze vond ik de moeite waard omdat hij me de ogen opende: geloof gaat niet in de eerste plaats om het eens zijn over een wereldbeeld, maar om ergens je hart aan te geven, je toe te vertrouwen aan iemand, die de grond onder je hoop is. Dat sloot precies aan bij het gevoel dat ik eerder had: zekerheidsclaims heb ik niet, misschien komt het moment dat ik weet wat ik geloof (zoals ik eerder hoopte) wel überhaupt nooit, omdat je altijd onderweg blijft en nieuwe dingen blijft leren. Maar ik weet dat ik mijn hart erop wil richten, omdat het gaat over het wezenlijke: naastenliefde, vergeving, omzien naar de zwakkere (of degene die je liever niet wilt zien), en de ander belangrijker achten dan jezelf. Dat is hoe ik nu de belijdenis zeg. Niet als: dit definieert eens en voor altijd het geloof, en wie het er niet mee eens is ligt erbuiten. Maar: hier wil ik me voor inzetten en aan toevertrouwen, omdat ik denk dat het is waar het uiteindelijk om gaat.

Arend Elias Oostindiër