Meditatie, 21 mei 2021

Paradoxen

Wat is de Heilige Geest? Zo’n klassieke vraag, die in de tijd dat ik catechisatie volgde elk jaar op een vast moment terugkwam. Van de vader en de zoon kon je je wel een voorstelling maken, maar de geest bleef wat abstract. Ook omdat die met Pinksteren A.D. 33 zomaar opeens werd uitgestort. Wat deed de geest daarvoor, in de tijd van het Oude Testament, behalve zweven over de wateren? En hoe was de verhouding tot die andere twee, vader en zoon? Die relatie werd vaak uitgelegd met een vergelijking. De drie waren aparte personen, maar toch een, zoals een vlag: drie kleuren, een vlag; of een gezin: vader, moeder, kind – een gezin. Toch klopte het niet helemaal, want een vlag en een gezin bestaan uit drie dingen die juist niet hetzelfde zijn: samen zijn ze iets anders, wat boven de drie afzonderlijke delen uitstijgt. Een rode lap is geen vlag, een vader geen gezin, terwijl vader, zoon en geest wel allemaal volledig God zijn. Je kwam er dus nooit helemaal uit.

Lange tijd beschouwde ik dit soort problemen als de belangrijkste belemmeringen om te geloven en om het geloof aan andere mensen uit te leggen. Hoe kun je iemand vertellen hoe zulke dogma’s in elkaar zitten, dingen die je maar gewoon moet aannemen – die jou misschien wel wat zeggen omdat je ze gewend bent, maar die een ander waarschijnlijk als totaal absurd voorkomen? Ergens heb ik dat probleem nog steeds, maar nu is het verschoven: hoe moet je iemand die niet met godsgeloof is opgegroeid überhaupt vertellen wat God ongeveer is? Toen ik mijn geloof een tijdje kwijt was, had ik een godvormig gat in mijn wereldbeeld, maar iemand die niet met het geloof is opgegroeid heeft dat niet. Moet je iemand dat aanpraten? (Aan de andere kant is zo’n gesprek met een niet-gelover ook wel ontnuchterend: weet ik eigenlijk zelf waar ik het over heb als ik over God praat, of denk ik dat alleen maar? Moet een ander iets toevoegen aan zijn bewustzijn, of moet ik, door het geloof aan iemand uit te leggen, mijn eigen beeld van wat God is herzien, omdat het misschien gedateerd is geraakt en is vastgeroest?)

Maar misschien was het nog wel meer een probleem voor mijzelf: die dogma’s die niet te begrijpen waren, stonden vaak mijn eigen geloof in de weg. Waarom moest het zo ingewikkeld, waarom moest je dingen geloven die niet leken te kunnen kloppen, werd er een deugd of daad van geloof in gezien als je dat toch voor elkaar kreeg, en een aanvechting als het je niet lukte? Het leek alsof geloven voor een groot deel bestond uit het aannemen van dingen die elkaar tegen leken te spreken, en die dan duidelijk werden gemaakt met halfbakken verklaringen en metaforen zoals hierboven, die vrij snel mank gingen en nooit de lading helemaal dekten. Alsof het nodeloos ingewikkeld maken van de dingen en ze toch maar accepteren een belangrijke daad van geloof was.

Voor een deel was dat denk ik zeker zo. Het zit ook in onze traditie: zeker sinds de opkomst van de moderne wetenschap werd het voor christenen steeds belangrijker geloofskwesties te kunnen verklaren en dichttimmeren. Binnen onze gereformeerde stroming is het bij uitstek belangrijk dat alles klopt; en wanneer iemand denkt dat dat niet zo is, schrijft een dominee een boekje, en dan klopt het toch weer. Maar die rationalistische houding zit eigenlijk in het hele westerse christendom. De hele middeleeuwen lang zochten theologen al antwoorden op de grote vraagstukken, en trokken ze rationalistische bouwwerken op om geloofsproblemen op te lossen. Soms magnifieke bouwwerken die in zichzelf te bewonderen zijn, maar die toch nooit de hele werkelijkheid kunnen vatten. Daarom vond ik het verrassend om te ontdekken dat niet alle christelijke stromingen op die manier met problemen omgaan. In de traditie van het oosterse (Griekse) christendom benadert men de problemen heel anders. Daar is de redenering meer: als een idee van God ongeveer te begrijpen is, zal het wel niet kloppen. God is zo groot en onbevattelijk, dat we alleen maar over hem kunnen spreken op een manier die laat zien dat wij hem ook niet kunnen begrijpen: in paradoxen dus.

Het leerstuk van de drie-eenheid is daar een voorbeeld van. Het komt niet in de Bijbel voor, maar werd pas in de eerste eeuwen na Christus ontwikkeld. Westerse christenen zaten algauw met dit dogma in hun maag: het was moeilijk uit te leggen, en rationeel leek het tegenstrijdig. In de achttiende eeuw probeerden sommigen het zelfs overboord te zetten, om God voor de rationalistisch ingestelde Verlichting begrijpelijk te maken. Karen Armstrong schrijft echter dat het idee van de drie-eenheid oorspronkelijk door Griekse christenen werd ontwikkeld, juist om het mysterie van God te benadrukken. Ze legden het als volgt uit. Gods wezen, zijn essentie, is ongrijpbaar, en onbevattelijk voor mensen: we kunnen nooit begrijpen wie hij ten diepste is. Maar we kunnen wel zien hoe hij zichzelf zichtbaar maakt: in die drie personen of verschijningsvormen. Het spreken over God in drie personen laat zien hoe God zich aan ons kenbaar maakt, zonder dat we hem helemaal kunnen benaderen. Het dogma was dan ook vooral bedoeld om christenen eraan te herinneren dat we de werkelijkheid die we ‘God’ noemen, niet met het verstand kunnen begrijpen. God kan niet in een menselijk denksysteem worden ingepast.

Zo kan het idee helpen ons ervan te weerhouden oppervlakkige uitspraken over God te doen, of hem in al te menselijke termen voor te stellen: alsof hij denkt, handelt en plannen maakt zoals wij. Het dogma van de drie-eenheid is dan geen rationalistische uitspraak over God, maar eerder een soort dichterlijke uitspraak die laat zien dat er altijd ruimte zit tussen wat je over God gelooft en wie hij werkelijk is; dat alles wat je over God kunt zeggen maar voorlopig en ontoereikend is. De Griekse christenen vonden dan ook dat het leerstuk van de drie-eenheid niet dichtgetimmerd moest worden, maar dat het juist naar het onzegbare moest verwijzen. Ze zagen er de schoonheid van in, omdat het iets van het mysterie van God benadert, en zo toch iets over hem kan zeggen in al zijn onbevattelijkheid.

Die manier van ertegen aankijken vind ik mooi, verdiepend en verrijkend. Hoe ouder ik word, en hoe meer ik voor mezelf onder woorden probeer te brengen wat geloven betekent, hoe minder ik eruit kom. Maar ik merk ook dat het me minder gaat om de precieze formuleringen, het verdedigen van een alternatieve kijk op de wereld, of het voor waar houden van feiten waarbij anderen hoofdschuddend hun schouders ophalen. Het gaat steeds meer om iets van betekenis te ontlenen aan het mysterie dat God is, en dat je niet kunt vatten. Dan is het fijn dat je niet langer alles hoeft te kunnen dichttimmeren, maar af en toe via zo’n paradox in de onpeilbare diepte van het mysterie kan kijken. God is niet te kooien in een systeem, dat kan hem geen recht doen. Uiteindelijk zijn we maar eindige mensen, die een blik in het oneindige werpen en proberen te begrijpen wat we zien.

Arend Elias Oostindiër

Wil je op deze meditatie reageren, klik Reageren
Wil je eerdere reacties bekijken, klik Reacties bekijken (na zelf een reactie gegeven te hebben)