Meditatie, 16 april 2021

Genade

Een mens moet van genade leven, zei de muziekleraar altijd. Bij hem betekende dat: wie slecht had geleerd, spijkerde hij onder de toets bij, en wie tekortpunten had kreeg er bij een mondeling een punt bij op. Het is ook een mooi idee: als iedereen van genade moet leven, leeft iedereen door te ontvangen. Niemand hoeft zich dus beter te voelen dan een ander, en niemand is de enige die af en toe tekortkomt.

In praktijk is het vaak lastiger om van genade te leven. Iedereen die wel eens een relatiecrisis is doorgegaan – met een geliefde, een zoon of dochter, broer of zus of vriend (en dat is dus bijna iedereen) – weet dat het ingewikkeld kan zijn. Sommige mensen erkennen niet wat ze je hebben aangedaan. Soms ben je zo door iemand gekwetst dat het moeilijk is om genadevol te zijn. Soms wordt te makkelijk van je verwacht, of verwacht je van jezelf, genadig te zijn, terwijl je er nog niet aan toe bent. Soms kom je er helemaal niet toe, omdat je te beschadigd bent of te getraumatiseerd. En zelfs wanneer iemand zijn tekortkomingen erkent kan het moeilijk zijn, al zou je wel willen. Je kunt zo beschadigd zijn, dat je het simpelweg niet voor elkaar krijgt.

Voor andere mensen is het juist moeilijk genade te ontvangen. Misschien omdat ze van nature de schuld van dingen snel bij zichzelf zoeken, en soms heeft hun geloofsopvoeding daar nog een flinke schep bovenop gedaan. Of ze hebben iemand welbewust echt diep gekwetst, en slepen de gevolgen van die daad met zich mee. Want ook die dingen gebeuren: ouders kwetsen kinderen, geliefden kwetsen partners, vrienden kwetsen vrienden, broers en zussen kwetsen elkaar; veel relaties zijn zo beschadigd dat mensen elkaar niet meer kunnen zien. Natuurlijk, waar relaties zijn worden fouten gemaakt, vinden miscommunicaties plaats, hebben daden onbedoelde gevolgen al verricht je ze met de beste intenties. Maar soms doe je iemand iets aan terwijl je je daar heel goed bewust van bent – omdat je voor jezelf kiest, omdat je kwaad bent op een ander, omdat je je tekortgedaan of gekwetst voelt. Ook ik ben niet vrij van zulke acties, waarin je kunt rechtvaardigen wat je wil, en talloze verklaringen kunt verzinnen, maar je je ten diepste realiseert dat je te ver bent gegaan, de relatie wilt herstellen, maar niet weet waar je moet beginnen.

Meerdere keren heb ik mensen zo diep gekwetst dat ik lang boos bleef op mezelf, ook nadat we de zaak al verschillende keren hadden uitgepraat. Steeds dacht ik na het uitpraten dat het klaar was, en voelde ik me opgelucht, maar merkte ik dat het na een tijdje toch terug bleef komen. Een keer merkte die ander dat ook. Op een gegeven moment zei hij: ik zie dat je nog steeds rondloopt met een schuldgevoel, dat hoeft niet. We hebben het toch uitgesproken. Natuurlijk was het stom wat je deed, maar dat weet je zelf ook. Ik heb je vergeven, en nu is het klaar en moeten we verder. Waarom bleef ik er dan zo in hangen? Ik wist het niet. Ik was in ieder geval nog niet in het reine met mezelf, en wist ook niet hoe ik me tot God moest verhouden. In theorie geloofde ik wel dat God het kon vergeven, zeker als die ander dat ook al had gedaan. Maar ik vond ten diepste dat God geen goede redenen zou hebben om dat te doen. Ik had niet het idee dat het klaar was, en om er dan toch overheen te stappen voelde te makkelijk, of zelfs hypocriet.

De vriend begreep het, maar vond ook dat ik er niets mee opschoot. Als het tussen ons goed is, zou het goed moeten zijn, en zou er niet meer iets van een schuldgevoel moeten bestaan in jouw hoofd, of tegenover God, zei hij. Wat moet er verder nog gebeuren? Toen hij dat zei, voelde mijn probleem opeens meer als een probleem waar hij niet meer iets mee te maken had, maar waar ik me vooral zelf in vastdraaide. Het feit dat hij zich er geen deel van voelde, maakte ook dat het onze relatie in de weg stond. Langzaam begon ik te accepteren dat het misschien inderdaad goed was tussen ons. Die genade te kunnen accepteren was een belangrijke stap in het herstellen van de relatie, zodat het voorval ook van mijn kant niet meer in de weg zou staan.

Het deed me inzien hoe genade kan werken. Eerder dacht ik (blijkbaar) dat als je iemand kwaad aandeed, je daarnaast ook nog een zonde beging tegen God, die niet meteen was uitgewist zodra je het probleem onderling had opgelost. Dat je dus niet alleen met de gekwetste persoon in het reine moest zien te komen, maar daarnaast ook nog met God. Dit voorval deed me inzien dat het misschien zo niet werkt. God is niet alleen een abstract begrip, een macht boven ons tegenover wie we ons moeten verhouden – maar hij is in ons allemaal. Kwaad tegen je medemens doen, is kwaad tegen God doen, en ervoor zorgen dat hij minder zichtbaar is in de wereld.

Het sluit goed aan bij wat we zondag lazen, hoe Jezus zegt: als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven. En ook bij de nadruk die hij legt op het liefhebben van je medemens, dat hij gelijkstelt aan het liefhebben van God: je kunt niet je medemens haten en God liefhebben, je kunt niet God een offer brengen terwijl je nog met een ander een conflict hebt. Door eerst de relatie te herstellen, kunnen we juist iets van God zichtbaar maken. Door genadig te zijn, had mijn vriend dat gedaan. Het maakte me eens te meer duidelijk hoe wij zelf daar actief in kunnen handelen: genade is niet alleen iets wat je van God moet ontvangen, maar iets wat je zelf kunt uitdelen, om zo iets van God werkelijkheid te laten worden.

Arend Elias Oostindiër