Meditatie, 12 maart 2021

Zonde

Zondagavond liep ik na het eten een rondje door de stad, toen er een vrouw naar me toe kwam. ‘Meneer, heeft u wat geld voor het slaaphuis, voor mij en mijn zoontje.’ ‘Nee, het spijt me,’ zei ik. ‘Ik heb niets bij me.’ Dat was niet helemaal waar. Ik had een telefoon, met daarin een pinpas. Op de hoek zat een Spar, ik had makkelijk een doosje tictacs kunnen kopen en vijf euro kunnen bijpinnen, zoals ik al eerder voor haar had gedaan. De eerste keer dat ik haar tegenkwam was ze de wanhoop nabij, ze had te weinig geld voor het slaaphuis en het was laat in de avond. Terwijl we naar de pinautomaat liepen, vertelde ze dat ze veel geweld had moeten verduren, door iedereen in de steek was gelaten, en nu met haar zoontje door de stad sleepte. Dat is anderhalf jaar geleden. Deze avond was ze vrolijk, het was nog vroeg, en het leek alsof het wel zou lukken voldoende bij elkaar te krijgen.

Terwijl ik verder liep, bedacht ik hoe makkelijk ik in sommige situaties blijkbaar lieg. Vroeger had ik zeker bijgepind, van tevoren geld meegenomen, of zelfs mijn pinpas thuisgelaten, zodat ik niet hoefde te liegen. Dat vond ik nu kinderachtig; alsof God het meer af zou keuren wanneer ik loog dan wanneer ik mezelf de mogelijkheid ontnam een naaste te helpen. Deze avond dacht ik vooral: ik heb geen zin om in discussie te gaan. We kunnen beter met een goed gevoel uit elkaar gaan, dan geef ik volgende keer weer wat.

Toch voelde het niet goed dat dit juist gebeurde nu we het elke zondag hebben over de werken van barmhartigheid. Hier was nu eens een mogelijkheid om die meteen in praktijk te brengen. En eigenlijk denk ik zelf ook: als je mijn medemens bent, is jouw probleem het mijne. Zoals Jezus zegt: iets voor je medemens doen, is iets voor God doen – die tekortdoen, is God tekortdoen. Tegelijk is de praktijk weerbarstig: ik woon in het centrum, en kom vaak een dakloze tegen die hulp vraagt. Dus ik zoek een middenweg: ik bedenk een bedrag dat ik maandelijks ongeveer geef, en denk dan ‘als iedereen dit zou doen, zou het ongeveer goed komen’. Toch is dat ook jammer, want het heeft iets berekenends. Alsof je jezelf ontneemt om je nog te laten raken door een toevallige gebeurtenis, en spontaan te handelen als iemand een beroep op je doet. Niet echt het fervente idealisme van Jezus. Maar dat is ook wel erg extreem. Die had waarschijnlijk haar uitgenodigd, zijn eigen bed aangeboden en zelf op de grond geslapen, als hij tenminste een vaste woon- of verblijfplaats had gehad.

Het voorval zette me aan het denken over wat je als zonde beschouwt, en hoe je daarmee omgaat. Vroeger was ik zeker in schuldgevoel over de leugen en mijn gebrek aan hulpvaardigheid blijven hangen. Ik deelde alle levenskeuzes haast automatisch in twee categorieën in: keuzes voor de ander, en keuzes voor jezelf. (Waarbij je natuurlijk altijd voor de ander moest gaan, dat niet altijd deed, en dan was het je egoïstische zelf dat de boventoon voerde.) Dat opdelen van het leven in een reeks goede en foute keuzes, gaat eigenlijk uit van zonde als het overtreden van regels. Alleen al het idee dat er een wet is die regels voorschrijft, geeft de indruk dat je goed kunt leven door de goede regels te volgen en verkeerde keuzes te vermijden. ‘Zonde’ is dan wanneer dat niet lukt. Maar de werkelijkheid werkt geloof ik anders. Vaak weet je van keuzes de gevolgen niet. Soms hebben alle keuzes die je kunt maken een potentieel negatief effect. ‘Voor jezelf’ en ‘voor een ander’ kiezen sluit elkaar niet altijd uit, en in sommige gevallen is het goed om voor jezelf te kiezen – genoeg lieve en goede mensen raken beschadigd doordat ze zichzelf te veel wegcijferen, of gaan gebukt onder schuldgevoel omdat ze niet volmaakt zijn.

Ik vind het vaak moeilijk om over zonde na te denken, niet omdat ik denk dat ik zelf geen fouten maak (zie boven), maar omdat ik er niet goed op een constructieve manier mee om kan gaan. Als tiener ervoer ik zonde en vergeving als een oneindige cirkel: je deed iets verkeerds, voelde je schuldig, bad om vergeving, voelde je verlost en opgelucht, en dan begon het weer van voren af aan. De eerste vijf tot tien jaar dat ik dat bewust deed, was een tijd van pieken van schuldgevoel en dalen van opluchting, maar op den duur kon ik de cirkel niet meer oprecht voor de zoveelste keer doormaken. Het maakte me murw. Ik werd wat gelatener onder mijn tekortkomingen, en accepteerde dat het me niet zou lukken volmaakt te leven. Dat maakte het cirkeltje van vergeving vragen en je zonden overdenken een beetje kunstmatig: omdat het zo voorspelbaar was, voelde het onoprecht. Maar hoe moet je je dan verhouden tot ideeën over zonde en genade, op een manier die iets goeds in je leven teweegbrengt?

Gelukkig vinden meer mensen dit ingewikkeld. De Oosters-Orthodoxe theoloog Peter Bouteneff ziet ook dat zonde een begrip is waar moderne mensen weinig mee kunnen, misschien juist omdat de wereld complex is. Hij probeert het zo te vertalen dat het toch van betekenis kan zijn in een postmoderne maatschappij. Bouteneff neemt als uitgangspunt dat de menselijke natuur goed is omdat de mens naar Gods beeld is gemaakt, zoals het scheppingsverhaal zegt.* Tegelijk laat datzelfde verhaal zien dat mensen van begin af aan hebben moeten rekenen met kwade invloeden, en zich er vaak toe aangetrokken voelden. Ook mensen van nu kennen het gevoel dat ze tekortkomen – en een groot deel van het kwaad in de wereld wordt veroorzaakt door wat mensen elkaar aandoen. Dit druist volgens Bouteneff in tegen de aard van de mens, geschapen naar Gods beeld. Zonde is in die zin breder dan het overtreden van een regel, het heeft duidelijker de betekenis van ‘je doel missen’ als mens (zoals wij dat ook kennen). Zonde is niet zijn wat we ten diepste wel zijn.

Dit beeld helpt mij om iets meer los te komen van zonde als het overtreden van regels. Het helpt me om minder neurotisch om te gaan met het maken van keuzes in het leven, en om met iets meer afstand naar de dingen te kijken. Zo hoef je niet langer te dansen door een mijnenveld van mogelijke overtredingen, of in een cirkel van schuldgevoel en opluchting vast te blijven zitten terwijl je er eigenlijk afgestompt van bent, maar kun je meer focussen op wat je wel moet doen: positieve keuzes die je kunt maken, aandacht die je kunt geven, prioriteiten die je kunt stellen. Bouteneff formuleert het doel van mensen als: levende wezens zijn, die God liefhebben in vrijheid en opbloeien in alles wat goed is. Of zoals Paulus schrijft: ‘schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient’ (Fil. 4:8). Het helpt me ook om in iedere medemens iets van God te zien. En te proberen God zichtbaar te maken door het goede te doen, zo goed en zo kwaad als het gaat.

*De Oosters-Orthodoxe kerk kent het begrip erfzonde niet, dat de Westerse kerk wel heeft ontwikkeld. Ze ziet mensen als van nature goed, omdat ze geschapen zijn naar Gods beeld, maar wel als gevallen: we slagen er niet in aan die natuur te beantwoorden.

Arend Elias Oostindiër